De Organist
Als op een troon gezeten, begint hij zijn proloog. En galmt breed uitgemeten, Een loflied van omhoog.
Hij laat de stemmen zingen en mengt met held’re klank. Laat ‘t orgel ons omringen, aan God gewijde dank.
Trakterend de klavieren, gesteund door het pedaal. Uit hemels vertieren, weerklinkt trompetsignaal.
Zo schildert hij in kleuren, elk lied met zijn palet. En worden hartedeuren, voor ‘t woord opengezet.
Dan juicht hij met de scharen, en stuwt ten hemeltop. In zangen die verklaren, God lof naar Sion op.
Tussen hemel en d’aarde, brengt hij een band tot stand. En schenkt elk lied die waarde, met zicht op ‘t Morgenland.
Prestanten en mixturen, vermengd met quint en fluit. Legt hemelse figuren, in mensenharten uit.
Zijn evangeliseren, is Gode dienstbaar zijn. Om in ‘t preluderen, Steeds dienaar weer te zijn.
|